dinsdag 5 april 2011

Waan en werkelijkheid lopen door elkaar in De dwaaltuin van Adam Foulds

In het negentiende-eeuwse Engeland heeft de arts Matthew Allen het beste voor met de psychiatrische patïenten in zijn inrichting. Hij pleit voor een menswaardige behandeling. Zo mogen de lichtere gevallen vrij rondlopen over het uitgestrekte terrein. Een unicum in die tijd. Allen woont met zijn gezin op het terrein van de inrichting. Niet geheel zoals zijn tweede dochter Hannah het zich wenst. Zij ziet het sluiten van een huwelijk als de manier om weg te komen. Dichter Alfred Tennyson, die er tijdelijk als gast verblijft omdat zijn broer psychiatrisch patiënt is, ziet zij als de perfecte huwelijkskandidaat.

De roman wordt bevolkt door bijzondere patiënten. Margaret ziet overal God en Jezus in. John Clare, een voormalige dichter, lijkt heel gewoon. Hij mist zijn vrouw. Omdat het zo goed met hem gaat, mag hij overdag van het terrein af. Gaandeweg ontspoort hij steeds meer. Zijn vrouw blijkt een jonge jeugdliefde te zijn die al jaren dood is en hij denkt dat hij Jack Randall de bokser is. Niet alleen John Clare ontspoort. Allen verwaarloost meer en meer de inrichting, omdat al zijn aandacht gaat naar het ontwerpen van een houtbewerkmachine. De machine is een kostbare investering waarvoor veel investeerders nodig zijn.


Adam Foulds is tevens dichter en dat is te merken. De dwaaltuin is een mooi geschreven boek. Een klein subtiel verhaal met groot leed, verborgen achter kunstige zinnen. Nergens gekunsteld. Er blijft veel onuitgesproken over voor de verbeelding van de lezer. De dialogen doen overtuigend negentiende-eeuws aan. Waan en werkelijkheid lopen door elkaar in De dwaaltuin. Aan de lezer de schone taak om uit te maken of dat wat de patiënten meemaken echt is of niet.


En wie zijn er eigenlijk gek, gewelddadig en geobsedeerd? De patiënten, of de gewone mensen, zoals de arts, zijn dochter en de dichter Tennyson?



Deze recensie is ook te lezen in BOEK, maart/april 2011.